Zoutelande Nieuws

Op dinsdag 20 april 2004 ben ik bij Ko Stroo geweest voor een interview over zijn belevenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog (1939-1945). Ko heeft niet alleen een zeer goed geheugen maar hij heeft ook, vanaf een in deze tekst aangegeven moment, een boekje bijgehouden waarin hij belangrijke data en veranderingen noteerde. Tijdens zo’n interview maak je aantekeningen, maar je kan natuurlijk nooit alles letterlijk opschrijven. Na het uitwerken van de tekst heb ik die door Ko laten lezen, waarna hij met aanvullingen en verbeteringen kwam. Na het verwerken van deze verbeteringen is de tekst nog nagelezen door Joke van Leerdam-Stroo. Zij verbeterde de spelfouten en gaf tips, die zorgden voor een beter leesbare tekst. Voor zover mij bekend is Ko de enige Zoutelandenaar die, omdat hij beroepsmilitair was, als krijgsgevangene in Duitsland is geweest.
André Cijvat, Zoutelande.

Ko Stroo had tot op hoge leeftijd een zeer goed geheugen en ook veel interesse voor de geschiedenis van Zoutelande. Ik ging dan ook regelmatig met mijn laptop bij hem langs om over oude foto’s van Zoutelande te praten.

Dienstplicht
Op dinsdag 20 april 1939, derde Paasdag, moest Ko Stroo, samen met Jan Kodde Dzn., zich als dienstplichtig militair melden bij de Korenmarktkazerne in Bergen op Zoom. Dat was toevallig ook de dag van een aanloopfase der voormobilisatie. Zo moest zijn broer Piet Stroo zich melden bij de Kustartillerie in Vlissingen en aan de grenzen werd extra bewaking ingezet. De oudgedienden van
de Korenmarktkazerne, die hun half jaar dienstplicht er net op hadden zitten, hadden pech, want zij mochten niet afzwaaien maar moesten in dienst blijven. Ze moesten zelfs verhuizen om ruimte te maken voor de opkomende rekruten. Ko kwam terecht bij de “Zware Mitrailleurs”. Maar je mocht je voorkeur opgeven en daardoor werd hij Tamboer/Hoornblazer bij dat onderdeel. Jan Kodde Dzn. werd ingedeeld bij de “Verbinding”.

Rechts staand, Ko Stroo als “zandhaas”, de anderen zijn staand: Christiaan Meijers en Stoffel van Sluijs Lzn. Zittend: Leus Dingemanse Jsp. zn. David Wijkhuijs en Jo Louws.

Mobilisatie
Bij de mobilisatie van augustus 1939 werd Ko als kwartiermaker naar Vlissingen gestuurd. Men ging per trein van Bergen op Zoom naar Vlissingen en dan lopend van het station naar de Willem III kazerne, waar ze die eerste nacht ook sliepen, op de kale vloer. De volgende dag werden ze naar een schooltje gestuurdin een zijstraatje van de Walstraat, waarschijnlijk de Vlamingstraat, vlakbij
een loods van “De Schelde”. Dat moesten ze gereed maken om opgeroepen gemobiliseerde militairen onderdak te bieden. Ze
sliepen daar zelf ook enige nachten, op een flinke laag los stro. Nadat ze hun opdracht hadden uitgevoerd gingen ze per trein naar Rijswijk, in depot. Ze maakten hun tijd vol met oefeningen en marsen, ook hield men schietoefeningen in de duinen op de Waalsdorpervlakte. Eind augustus, begin september moest Ko naar het hospitaal in Utrecht om zijn amandelen te laten knippen. Nadat hij hiervan hersteld was, het zal zo half september zijn geweest, werd hij teruggestuurd naar de school aan de Esdoornlaan in
Rijswijk. Samen met een man uit Goes kwam hij hier aan, tot hun verbazing was iedereen verdwenen. Een gedeelte van hun onderdeel was ingedeeld bij het veldleger in de Peel en een ander deel zat in een school in Halsteren. Hierdoor kwam Ko terecht op de nieuwe Cort-Heiligerskazerne in Bergen op Zoom. Er zat daar een groep van zo’n twintig Nederlanders die in Duitsland woonden en met een Duitse vrouw waren getrouwd maar natuurlijk in Nederland waren opgeroepen. De compagniecommandant was A. Roothaert, de schrijver van Dr. Vlimmen.

 

Korps Mariniers
Ko wilde graag wat meer van de wereld zien en besloot daarom in september 1939 vanuit Bergen op Zoom te solliciteren bij het Korps Mariniers. Hij kwam de diverse keuringen goed door en hij moest zich op 20 februari 1940 melden op de Marinierskazerne aan het Oostplein te Rotterdam. De opleiding bestond uit drie perioden van drie maanden. Tijdens zo een opleiding word je op een vernederende manier behandeld om je discipline bij te brengen en je een volledig militair te maken. Ko werd dan ook telkens ingepeperd dat hij maar een “zandhaas” (bijnaam voor een infanteriesoldaat van de landmacht) was. Maar toen hij bij schietoefeningen eens de beste was hoorde je daar natuurlijk niemand meer over. Voor wie vrijdag 10 mei 1940 een bekende datum is, zal het duidelijk zijn dat de opleiding van Ko nooit is afgemaakt. Het toeval wil dat Ko precies op die morgen, van 4.00u tot 6.00u, voor de eerste keer als schildwacht stond voor de Marinierskazerne aan het Oostplein.

Indentiteits plaatje van marinier J. Stroo

Hij zag de Duitse watervliegtuigen landen op de Maas. Na zijn wacht werd hij ingedeeld bij een groep, die belast werd met de verdediging van de Marinierskazerne aan het Oostplein. Twee dagen later, op 1ste Pinksterdag, 12 mei 1940, toen hij in de voormiddag net een paar uurtjes mocht slapen, moest iedereen de kazerne verlaten vanwege een bombardement. Korte tijd later stond de kazerne volledig in brand. In het plantsoen voor de kazerne waren loopgraven waarin men schuilde. Ko en de andere mariniers vonden onderdak in een school aan de Mecklenburglaan. Op een gegeven moment werd Ko naar de Maasbruggen gestuurd om deze vrij te maken van Duitse controle. Maar hier had hij geluk. Hij was bij een groep die als eerste een gevaarlijke plaats niet meer mocht oversteken maar zich moest terugtrekken naar het startpunt. Hierdoor viel hij net buiten de vijandelijke beschietingen. Het waren chaotische dagen. Tijdens het bombardement op Rotterdam, 14 mei 1940, zat Ko in een villa, gewoon bij burgers, bij de Kralingse plas, om op te letten of er geen watervliegtuigen zouden landen, doch die kwamen er niet. Na de overgave moesten ze zich verzamelen en wapens inleveren in een park in Kralingen. Ze kwamen onder Duitse bewaking op een terrein bij het Centraal Station waar ze ook overnachtten. De volgende dag gingen ze naar Rotterdam-West en daarna naar een kerk in Rotterdam-Zuid aan de Oranjeboomstraat. Enkele dagen en nachten later moesten ze naar een gebouw van Unielever aan de Rochussenstraat. Om de dagen door te komen deed men veel aan marcheren en sporten. Men werd ook wel ingezet om de binnenstad, waar alles in puin lag, te bewaken tegen rovers. Ko kwam tijdens dat wachtlopen Liza Koppejan (van Jôôp van Liza) tegen. Die was als soldaat in de buurt van Den Haag geweest en nu op weg naar huis. Zo kreeg de familie thuis de eerste berichten over Ko, die later wel met weekendverlof mocht.

 

Naar huis
Zo begin juli mocht Ko naar huis, maar pas na het ondertekenen van een papier dat hij niets tegen de Duitse bezetter zou ondernemen. Bijna iedereen ondertekende dat papier op een heel enkele beroepsofficier na, die direct als krijgsgevangene naar Duitsland werd gevoerd. Thuisgekomen moest Ko natuurlijk aan het werk. Via het arbeidsbureau controleerden de Duitsers wat voor werk je deed. Hij ging eerst werken in Vlissingen bij aannemer Lindenberg, een bekende naam bij het onderhoud van de zeewering. In het najaar van 1942 kreeg Ko via het arbeidsbureau te horen dat hij peeën uit moest gaan doen (suikerbieten rooien) bij Ko Geschiere in St. Janskerke. Daarna kwam hij bij de bunkerbouw terecht bij aannemer en uitvoerder La Valije, een aannemer die ook betrokken was bij de bouw van de Maastunnel te Rotterdam. Ko volgde ook nog een cursus betonvlechten die werd gegeven in pension Zomerlust.

 

Naar Duitsland
Op een gegeven moment kreeg Ko een oproep om zich op 13 mei 1943 te melden in een kamp bij Amersfoort. Een kamp met allemaal barakken, waar de trein tot binnen de omheining van prikkeldraad reed. Daar moest hij papieren laten zien waaruit bleek wat voor werk hij deed. Werknemers van de Schelde, bijvoorbeeld, mochten naar huis. Maar Ko mocht niet naar huis. Per
trein, met dertig man in een beestenwagon, werd hij afgevoerd naar Duitsland. Vanaf dat moment heeft Ko een boekje bijgehouden waarin hij alle data en belangrijke plaatsen en veranderingen heeft opgeschreven.

Het notitieboekje waarin Ko zijn aantekeningen maakte.

Er werd brood en worst in de wagon gegooid wat werd verdeeld. Sommigen aten hun deel meteen helemaal op zonder er over na te denken hoelang ze er mee moesten doen. Bij Oldenzaal de grens over en op 14 mei arriveerden ze op Alten-Grabow vlakbij Maagdenburg en Berlijn. Een groot stalag (Stam Lager) op de heide waar ze werden ondergebracht in stenen barakken waarin vroeger paarden hadden gestaan. Ze sliepen op stapelbedden van driehoog met nauwelijks genoeg ruimte om je om te draaien. Als warm eten kregen ze aardappels met groente, meestal een soort kool. Op Hemelvaartsdag zat er wat stokvis doorheen, voor de meesten onbekend, maar Ko kende het natuurlijk. Als tijdverdrijf hield men zich bezig met sport en spel, ook zong men veel. In dat kamp zaten ook Russen die vooral het liedje: “Aan de oevers van de Rotte, tussen Delft en Overschie”, wel konden waarderen. De melodie was namelijk dezelfde als die van een oud Russisch volkslied. Op 20 mei mocht Ko een kaart naar huis sturen. Deze kaart bestond uit twee delen, het tweede deel konden ze dan van thuis weer terugsturen en dat kwam op 23 juli weer bij Ko terug.

 

Naar Strassbourg
Op 27 mei vertrokken ze naar Strassbourg (Straatsburg) waar ze op 28 mei aankwamen en werden ondergebracht in een oud fort, Fort Kronprinz. Ko was veel samen met een oudere matroos. Deze voorzag al dat een groep landmachtmilitairen het voor het zeggen zou krijgen bij het verdelen van de baantjes, want één van hen was aangewezen als “vertrouwensman” van de gehele groep van
ongeveer duizend militairen van Marine en Landmacht omdat hij de hoogste in rang was, namelijk onderluitenant van de genie. Daarom sloten zij zich aan bij die Landmachtgroep tijdens de treinreis en bij het indelen per kamer. Deze oudere matroos kreeg dan ook een baantje in de keuken, het stoken van de kachels. Aangezien hij dit niet alleen kon, vroeg hij of Ko hem mocht helpen en zo
gebeurde het ook. Door het werk in de keuken had Ko genoeg te eten en geen al te zwaar werk. De anderen moesten ‘s morgens lopend naar Strassbourg om daar dan brandputten, grote putten voor de opvang van bluswater, te graven.
Ze hadden ook beduidend minder te eten en noemden hun verblijfplaats “Fort Honger”.

Naar Stuttgart
Op 1 juli ging men per trein naar Stuttgart waar men werd ondergebracht in de Stadthalle, een grote overdekte wielerbaan, met een fraaie houten piste. Ze zaten daar met zo’n duizend Nederlanders bij elkaar en ze werden ingedeeld in werkgroepen van zo’n twintig-dertig man. Deze werkgroepen werden ‘s morgens de stad ingestuurd om puin te ruimen van de bombardementen en ook
herstelwerkzaamheden uit te voeren. Er was een speciale ploeg voor het aanleggen van gasleidingen, een dakdekkersgroep en een ploeg voor het aanleggen van riolering. Ko werkte in de bouw en ook bij de aanleg van schuilkelders. Hij werkte veel samen met Arjôôn Bimmel uit Biggekerke. Ze moesten dan aanrechten en badkuipen uit kapotte huizen halen voor hergebruik.
Een Duitser bepaalde aan wie die spullen werden toegewezen en de fraaiste aanrechten wees hij toe aan belangrijke personen zodat hij er zelf ook beter van werd. Het was echter een zeur van een vent en daarom liet Arjôôn Bimmel eens expres een schoorsteen, die ze moesten slopen, vallen op een mooi aanrecht, zodat het onbruikbaar was. Ko was in Strassbourg zelfs een dorpsgenoot
tegengekomen, Piet Verhage Dzn., die daar werkte. Piet mocht meer post naar huis sturen dan Ko en daarom hadden ze wat afgesproken. Er was daar een oude uitgebrande kerk, waarvan men het plein gebruikte voor houtopslag. Hij werkte daar nogal eens als er hout werd aangevoerd. Tussen de stenen die daar netjes opgestapeld lagen stak Ko op een speciale plaats zijn post, die dan door Piet werd opgehaald en naar huis werd doorgestuurd. Ook kreeg Ko zo post uit Zoutelande. Bovendien kreeg hij post via een aangetrouwde neef uit Rotterdam die in Stuttgart werkte als vrachtwagenchauffeur bij een kolenhandelsbedrijf en die daardoor dikwijls een groep krijgsgevangenen zag. Aan welke krijgsgevangene hij de brief ook gaf, deze kwam altijd terecht. (Die neef was Jacob Verhage, zoon van Stefanus Verhage (Fôônes van Kokkel) en Kaatje Faasse, een zuster van zijn schoonmoeder Neeltje Faasse uit Westkapelle).

Geld dat de krijgsgevangenen gebruikten.

Op 6 september 1943 waren ze werkzaam in Bad-Canstatt bij de brug over de Neckar. Ze maakten hier, midden op de dag, hun eerste Engelse bombardement mee. Hierbij werd, uit de werkgroep van Ko, de stoker (Marine) Benny de Haas dodelijk getroffen. Hij werd door de Duitsers met militaire eer begraven. Daarbij waren ook Nederlandse matrozen aanwezig, maar Ko niet omdat hij geen uniform had. Voor deze Benny de Haas is later (30-5-1986) nog eens een oproep gedaan bij het radioprogramma “Adres onbekend” omdat men niet goed wist wat er met hem gebeurd was. Ko kon vertellen wat er gebeurd was en had zelfs drie foto’s van de begrafenis. Er was ook een apart ziekenzaaltje ingericht waar Ko ook een paar keer terechtgekomen is met wat griepverschijnselen, nl. van 21-24 juli en van 19-24 augustus 1943. De geneeskundige hulp werd verleend door Nederlandse militaire ziekenverplegers van de Landmacht. Die waren daarvoor vrijwillig uit Nederland gekomen. Voor de geestelijke verzorging waren er, ook vrijwillig, Dominee Elgersma en Pater van Vliet. Voor ernstige ziekte en tandartshulp moest je naar het hoofdkamp, Stalag VA (5A) in
Ludwigsburg.

Op 7 oktober 1943 moest iedereen uit de Stadthalle de schuilkelders in vanwege een luchtaanval. De stadthalle werd door brandbommen volledig verwoest en was niet meer bruikbaar. Men sliep in de nacht van 7 op 8 oktober dan ook maar buiten. Op 9 oktober konden ze terecht in de Schwabschule en de Moltkeschule op de hoek van de Moltkestrasse en de Vogelsangstrasse, dat was richting Bottnang. De resterende maanden van 1943 en heel het jaar 1944 waren een aaneenschakeling van dezelfde feiten, luchtaanvallen, werken en zien te overleven. Dat het werken en eten nog niet het slechtste was, blijkt uit het verhaal van een korporaal. Onderofficieren in krijgsgevangenschap mochten niet tewerkgesteld worden en daarom wilde de korporaal daarbij
ingedeeld worden. Maar omdat ze niet werkten, verveelden ze zich eerder en kregen ook slechter te eten. De korporaal kwam dan ook weer snel terug op zijn beslissing.

 

Op wandeling
Omdat in 1944 de feiten, werken en luchtaanvallen, steeds dezelfde zijn en alleen de data verschillen, maken we een grote sprong in de tijd. Het front komt steeds dichterbij en de Duitsers willen de krijgsgevangenen uit de buurt hebben en dus krijgen ze op maandag 2 april 1945, 2de Paasdag, het bevelom zich klaar te maken voor vertrek De volgende dag vertrekken ze om 17.00u., lopend in een colonne en komen rond 20.30 u. aan in Unter-Turkheim. Ko ziet daar een man lopen die een karretje voorttrekt met een motoronderdeel daarop en hij denkt: “Wat lijkt die man veel op Piet den Toonder”. Maar het blijkt Piet dus echt te zijn en ze maken even een praatje. Woensdag 4 april vertrekken ze om 5.00u. na die nacht slecht te hebben geslapen op de parketvloer van een schooltje, precies onder de enige lamp die daar brandde. Onderweg is er veel oponthoud vanwege jagers. Die gooien het station van Plochingen in brand en het wordt daarna ook nog eens beschoten. Om 12.00u komen ze in Plochingen aan en hebben ze in twee dagen 23 kilometer gelopen. Deze nacht slaapt Ko beter, op een kokosmatje, in de hoek van de gang van een school.
Donderdag 5 april vertrekt men alweer om 6.00u. Onderweg zijn er weer jagers, die een trein beschieten. In de colonne zijn er geen ongelukken maar wel natte voeten van het schuilen in een greppel. Om 16.00u. komen ze in Eisingen aan en dan hebben ze 24 kilometer afgelegd. Dorst hebben ze niet want ze krijgen water van mensen langs de route als ze er om vragen. Op vrijdag 6
april wordt er gelukkig niet gelopen en kan iedereen uitslapen. Ko hoort zelfs bij de gelukkigen die op een bed slapen.
Zaterdag 7 april echter alweer om 4.00u uit de veren en om 10.00u aankomst in een klein dorpje,Amstetten. Daar krijgen ze voorlopig onderdak in de schuren van een paar boerderijen buiten het dorp. Op Zondag 8 april wordt er op de dorsvloer een kerkdienst gehouden, om 10.00u voor de Katholieken en om 14.30u voor de rest. Hier blijven ze een paar dagen. Ko werkt er bij een boer, in ruil voor eten, en slaapt heerlijk op een dikke laag stro. Maandagmorgen, 16 april, worden ze om 4.30u geheel onverwacht gewekt met het bericht dat ze om 6.00u zullen vertrekken. Ze gaan dezelfde route terug maar nu wordt er vooral ‘s nachts gewandeld en zo komen ze op woensdag 18 april om 00.30u weer in Unter-Turkheim aan. Ze slapen in een leeg Frans lager. Er is dan zo’n 150 kilometer afgelegd en daar hebben ze ongeveer 60 uur over gedaan. Diezelfde woensdag om 12.30u gaan ze nog maar eens aan de wandel, naar het Aldinlager waar ze om 16.30u aankomen. Op 19 april ontvangen ze een Amerikaans voedselpakket, voor z’n vieren. Op vrijdag 20 april krijgen ze te horen dat het waarschijnlijk over een paar dagen voorbij zal zijn en er zijn veel ontploffingen in de buurt, van bruggen e.d. Nu ontvangen ze een Belgisch pakket voor vijf personen.

 

Bevrijding en thuisreis
Op zaterdag 21 april zijn er ontploffingen in een batterij van waaruit de dag ervoor nog werd geschoten. Zelf graven ze een loopgraaf als bescherming tegen rondvliegende splinters, want je weet maar nooit. Om 16.00u wordt de Duitse wacht weggehaald en worden alle Duitsers ontwapend door Franse soldaten (Gaullisten). Toch nog onverwacht, eindelijk vrij. Waar hij vandaan komt weet niemand maar meteen hangt er een Nederlandse vlag aan de mast in het kamp en wordt het Wilhelmus gezongen. Op zondagmorgen 22 april is er een kerkdienst waarbij Psalm 121 wordt gezongen en ‘s middags wandelen ze op eigen gelegenheid en kijken naar een parade in Ludwigsburg. In de barak kunnen ze nu zelfs luisteren naar een radio. Maandag 23 april krijgen ze te horen dat ze de volgende morgen om 7.30u zullen vertrekken, maar dat gaat niet door. Om 16.00u vertrekken ze dan toch, niet naar Karlsruhe maar naar de Luitpoldkazerne, vlakbij in Ludwigsburg. Het is een en al weelde, een strozak op een kribbe of tafel en echte wollen dekens en zelfs lakens. Dat is dus lekker (uit)slapen en dan zelf maar voor wat te eten zorgen. Er wordt gezegd dat het nog zo’n acht of tien dagen zal duren voordat ze met 120 auto’s naar Karlsruhe zullen vertrekken. Op vrijdag 27 april wordt alles steeds beter geregeld, het eten is goed maar er wordt gezegd dat het nu wel drie of vier weken zal duren voordat ze vertrekken. Eerst met auto’s naar Karlsruhe en dan met een vliegtuig naar Parijs en de rest per trein. Ko ziet dan ook voor het eerst foto’s van Walcheren onder water en het verwoeste Westkapelle. Alleen de vuurtoren en de molen zijn nog te zien, de rest is verwoest. De volgende dagen worden doorgebracht met uitrusten en wandelen en af en toe een partijtje voetbal. Op maandag 14 mei komen er Hollandse officieren in
het lager en krijgt iedereen 200 mark uitbetaald. Er wordt verteld dat ze op dinsdag 15 mei om 17.00u zullen vertrekken maar dat wordt uitgesteld. Op woensdag 16 mei om 9.00u komen eindelijk de vrachtwagens voor, grote legertrucks waarin je moet staan. De reis begint niet goed. Er wordt een Duitse vrouw aangereden die overlijdt, dat geeft een uur oponthoud. Ze komen om 18.30u in
Mannheim aan en moeten daar lang wachten, tot 22.00u, tot ze een slaapplaats krijgen toegewezen. Gewoon op een veld onder de sterren maar met koffie, brood en kaas en een deken om onder te slapen. Donderdagmiddag, 17 mei, strozakken vullen om op te slapen in een daarvoor aangewezen kazerne. Op vrijdag 18 mei naar de dokter, douchen en ontsmetten met grote wolken D.D.T., daarna een identiteitskaart halen. Op maandag 21 mei komt er bericht dat ze de volgende dag om 7.30 kunnen vertrekken. Op dinsdag 22 mei moeten ze echter al om 5.00u opstaan, om 7.30u aantreden en 9.00u. vertrekken, met auto’s naar het station van Ludwigshafen vanwaar ze om 14.00u per trein verder reizen. Omdat de rails niet overal goed zijn staan ze vaak stil, b.v. op woensdag 23 mei van 5.00u tot 9.00u in Saarburg, maar later die dag, om 19.30u., komen ze toch in de buurt van Arlon België binnen. En de volgende dag, na lang stilgestaan te hebben in Namen, komen ze eindelijk weer op Nederlands grondgebied bij Eijsden en ze overnachten in Weert. Vrijdag 25 mei, ‘s morgens uit Weert vertrokken en ‘s avonds aankomst in Bergen op Zoom.
Zaterdag 26 mei per trein, door België, naar Sluiskil, waar ze om 16.00u aankomen en Ko wordt ingekwartierd bij de familie Wisse in Axel. Op Zondag 27 mei vertrekt Ko om 10.00u uit Axel en gaat lopend en liftend naar Arnemuiden waar zijn broer Piet woont. Hij komt daar om ongeveer 17.00u aan. Onderweg gaat hij nog langs het Rode Kruis in Goes om te vragen waar zijn familie op dat moment is. De volgende morgen, maandag 28 mei 1945, naar Middelburg waar om 9.30u, bij de Seismolen, het bootje naar
Zoutelande vertrekt. Om iets over 11.00 uur komt het bootje bij de steiger in de buurt van de molen aan en is Ko weer thuis.

De Rodekruis kaart die aangaf dat Ko vrij was kwam pas op Zoutelande aan toen Ko al thuis was.

André Cijvat verzamelt alles betreffende de geschiedenis van Zoutelande. Vooral foto’s en ansichtkaarten maar ook: Oude kranten- knipsels, rouw en trouwkaarten en advertenties en boekjes; over school, ringrijden, voetbal en genealogie. Mocht u gebruik willen maken van dit artikel, of een deel daarvan, dan is het gewenst dat vooraf te melden aan de auteur.

© André Cijvat, Zoutelande mei 2023